Vennootschapsrecht – Rechtsvorderingen tegen vennoten – Verjaringstermijn van vijf jaar – Aanvangspunt
In arrest nr. 116/2025 van 18 september 2025 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat artikel 2:143, § 1, vierde streepje, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen geen schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het is pertinent ten aanzien van de doelstellingen van de wetgever dat de verjaringstermijn van een rechtsvordering tegen een bestuurder van een vennootschap wegens verrichtingen in verband met zijn taak, in tegenstelling tot wat het gemeen recht bepaalt in artikel 2262bis, § 1, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek, in beginsel een aanvang neemt vanaf die verrichtingen en dat derhalve geen rekening wordt gehouden met de kennisname door de benadeelde van het schadeverwekkende feit of van de schade. Een dergelijke maatregel heeft bovendien geen onevenredige gevolgen.