Rechtsmiddelen – Verzet – Burgerlijke en handelszaken – Sociale zaken

In het arrest nr. 52/2020 van 23 april 2020 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 1047, eerste lid Ger.W. geen schending inhoudt van de artt. 10 en 11 Gw. in zoverre schuldeisers en schuldenaars in burgerlijke en handelszaken voor sommige schuldvorderingen verzet kunnen doen, terwijl schuldeisers en schuldenaars in sociale zaken zijn uitgesloten van de mogelijkheid om verzet te doen. De reden van de onmogelijkheid voor de schuldeiser of de schuldenaar, in sociale zaken, om verzet te doen tegen een door de arbeidsrechtbank gewezen verstekvonnis, is de mogelijkheid die voor hem openstaat om tegen dat vonnis hoger beroep in te stellen. Die laatste mogelijkheid bestaat niet voor alle schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken. Het is niet zonder redelijke verantwoording dat de wetgever de mogelijkheid om tegen een verstekvonnis verzet te doen, heeft voorbehouden voor de vonnissen die in laatste aanleg zijn gewezen. In geval van verzet kan een debat op tegenspraak plaatshebben, waarna de rechter een nieuwe beslissing kan nemen. Voor het overige is, in sociale zaken, het verzet nog steeds mogelijk in geval van een bij verstek gewezen arrest van het arbeidshof.

p 1680 | 52/2020 | | Grondwettelijk Hof