Internering – Tenuitvoerlegging – Gebrek aan verjaringsregeling

In het arrest nr. 97/2018 van 19 juli 2018 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de artt. 19 tot 75 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering geen schending inhouden van de artt. 10 en 11 Gw. in zoverre zij niet in een verjaringsregeling voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tot internering voorzien. Rekening houdend met de aard ervan, kan een interneringsmaatregel niet verjaren op een bepaald ogenblik dat door de wetgever is vastgesteld zoals dat het geval is voor een strafrechtelijke veroordeling. De verjaring beoogt zowel de veroordeelde persoon te beschermen tegen de uitvoering van zijn straf na een zekere termijn als de maatschappelijke orde te vrijwaren door het ogenblik te bepalen waarop moet worden geopteerd voor de rechtszekerheid en de sociale rust, veeleer dan voor de uitvoering van een straf. Die doelstellingen zijn niet noodzakelijk verenigbaar met de doelstellingen van een interneringsmaatregel. Het verstrijken van de tijd op zich alleen waarborgt onvoldoende dat de geestesstoornis die de internering heeft verantwoord, is verdwenen.

p 400 | 97/2018 | | Grondwettelijk Hof