Omschrijving
Geen haan die daarnaar kraait ... of toch?
Jaargang
2025 - 2026 (89)
Pagina
362
Auteur(s)
T. Reunbrouck
Trefwoorden

BURENHINDER

Bijkomende informatie

Actualiteit

Coördinatie: Vincent Sagaert en Dirk Scheers

Geen haan die daarnaar kraait ... of toch?

De grote stad en het platteland, het blijven vaak twee gescheiden werelden. Toch vallen tegenwoordig veel stadsmensen voor de rust en charme van de «boerenbuiten». Ze kopen een oude boerderij in een landbouwgebied, vragen een functiewijziging aan en verbouwen die tot hun nieuwe woonst. Deze zogenaamde «fermettisering» heeft echter neveneffecten. Niet iedereen die van de stad naar het platteland verhuist, lijkt namelijk te beseffen dat deze omgeving naast natuur en rust ook ongemakken met zich meebrengt die verschillen van de ongemakken in de stad. Sommigen beargumenteren dat deze «fermettisering» een hinderpaal vormt voor de landbouw doordat nieuwe bewoners vorderingen voor burenhinder instellen tegen de overlast die zij ondervinden van naburige landbouwbedrijven. Er gaan daarom stemmen op om het moeilijker te maken voor nieuwe bewoners om te klagen over dergelijke hinder (Andries S., «De «fermettisering» van het platteland neemt nog toe: aanvragen in vijf jaar tijd verdrievoudigd», De Standaard 12 augustus 2025).

In Frankrijk werd een gelijkaardig debat gevoerd over burenhinder op het platteland. De aanleiding hiervoor was de spraakmakende zaak van de haan Maurice (Cour d’appel d’Orléans 4 april 2019, 18/008311, www.legifrance.gouv.fr). Sommige mensen die op het platteland wonen, beschouwen het agrarische karakter namelijk als een deel van het cultureel erfgoed. Daarom bestaat er in Frankrijk sinds 2021 een wet ter bescherming van het zintuigelijk erfgoed van het platteland (Loi n° 2021-85 du 29 janvier 2021 visant à définir et protéger le patrimoine sensoriel des campagnes françaises). Deze wet kondigt in artikel 3 aan dat de regering zal onderzoeken of een aansprakelijkheid voor bovenmatige burenhinder in de Franse Code Civil opgenomen kan worden en stelt dat er rekening gehouden kan worden met de omgeving bij het bepalen van deze bovenmatigheid. Dit werd verwezenlijkt in artikel 1253 Franse Code civil dat door de Loi n° 2024-346 du 15 avril 2024 visant à adapter le droit de la responsabilité civile aux enjeux actuels ingevoerd is.

Artikel 1253 van de Franse Code civil maakt een uitzondering voor hinder die veroorzaakt wordt door activiteiten die reeds aanwezig waren voor het overgaan van de eigendom of de toekenning van het genot van de woonst. Het verwijst daarin ook naar artikel L.311-1-1 Code rural et de la pêche maritime specifiek voor agrarische activiteiten. Indien de reeds aanwezige activiteiten conform de wetten en regelementen zijn en onder dezelfde omstandigheden plaatsvinden of onder nieuwe omstandigheden die geen abnormale hinder veroorzaken, kan daartegen geen vordering wegens burenhinder ingesteld worden.

In België werd in de vorige zittingsperiode een gelijkaardig wetsvoorstel op tafel gelegd, dat aan artikel 3.101 BW een uitzondering wil toevoegen voor «beroepsmatige, agrarische, ambachtelijke, folkloristische of culturele activiteiten die voortkomen uit regelmatige en voldoende bestendige lokale praktijken» (artikel 2 Wetsvoorstel 55K3949001). Het is nog maar de vraag of het zo’n vaart moet lopen. Artikel 3.101 BW bevat namelijk factoren aan de hand waarvan de rechter kan inschatten of de hinder in casu bovenmatig is. Deze «omstandigheden van het geval» omvatten ook de eerstingebruikneming. Vooral de collectieve eerstingebruikneming zal in deze context een belangrijke rol spelen. Dit geeft de rechter namelijk de mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat nieuwe bewoners zich gevestigd hebben in een landbouwgebied en dat ze bepaalde vormen en intensiteit van overlast hadden moeten verwachten en bijgevolg zullen moeten verdragen (RvS 4 februari 2016, A. 211.879/VII-39.064).

Er zou dus beargumenteerd kunnen worden dat het Belgische recht al instrumenten bevat om dergelijke klachten in de kiem te smoren. Het is natuurlijk niet altijd makkelijk om te bepalen welke hinder «normaal» is, maar een dergelijke concrete afweging geldt bij elke vorm van burenhinder. De discretionaire bevoegdheid van de vrederechter, die vaak goed vertrouwd is met de omgeving, staat daarbij centraal. Het is niet wijs om daar één omstandigheid, zoals de eerstingebruikneming, uit te lichten. Die beoordeling zou eventueel makkelijker te maken zijn indien de regelgever bepaalde vormen van overlast als «normale» hinder kwalificeert. Zo stelt het regeerakkoord van de huidige Vlaamse Regering voor om een geurkader te verankeren, al is het nog niet helemaal duidelijk of dit voornamelijk een impact zal hebben op de foutloze aansprakelijkheid van burenhinder of op de foutaansprakelijkheid (Vlaams regeerakkoord 2024-2029, p. 71).

Het lijkt er echter op dat de Belgische rechter reeds voldoende middelen heeft om vorderingen in deze context af te wijzen wanneer er sprake is van een onredelijke onverdraagzaamheid. Eigen aan burenhinder is nu eenmaal dat het vertrekpunt steeds een zekere mate van verdraagzaamheid en redelijkheid is. Een strenge(re) toepassing van de factor eerstingebruikneming, eventueel aangevuld met een lijst van vormen van hinder aangeduid als normaal want eigen aan een landbouwgebied, zou al veel kunnen oplossen zonder ingrijpende veranderingen aan het bestaande artikel.

Tessa Reunbrouck

Instituut voor Goederenrecht KU Leuven